Vliegtuigsquadron 320 van de marineluchtvaartdienst
Een speciale opdracht behelsde de poging in oktober 1940 om, met groot risico, enige verzetsmensen van het Tjeukemeer op te halen; een opdracht die door verraad mislukte. Door een gebrek aan reservedelen moesten de Fokkers na 133 operarionele vluchten uit dienst worden gesteld.
Twee T-VllIW's gingen verloren.
Fokker T VIII W
Avro Anson
Op 1 juni 1940 werd op het nabij Pembroke Dock gelegen RAF Carew Cheriton nog een Nederlands suqadron, 321, opgericht om met van de RAF Verkregen Ansons eveneens patrouilles boven de Ierse zee te vliegen.
Enig personeel van 320 vloog ook met Ansons. Vanaf oktober 1940 kwamen de Lockheed Hudsons in dienst.
Om 320 op sterkte te krijgen werd naast RAF personeel ook personeel van de vloot en van de Militaire Luchtvaart van de Landmacht overgeplaatst en werd daarvoor squadron 321, in januari 1941 tijdelijk uit dienst gesteld.
Lockheed Hudson
De basis voor maritieme operaties boven de Noordzee werd, in het begin van 1941, RAF Leuchars en daarna, in april 1942, RAF Bircham Newton. In juni 1942 werd deelgenomen aan een "1000 Bomber Raid" op Bremen.
Met Hudsons werd, in 1259 operaties en ongeveer 4300 vlieguren, meer dan 119500 ton aan vijandelijke scheepsruimte vernietigd of beschadigd. Van het totaal van 61 Hudsons gingen er 25 verloren.
Begin 1943 werd het squadron uitgerust met North American B-25 Mitchell middelzware bommenwerpers en werd het ingedeeld bij 2 GROUP RAF Bomber Command voor het uitvoeren van bombardementen op bezet West-Europa.
De achtereenvolgende Bases waren, in verband met de omscholing, RAF Methwold, Attlebridge, Foulsham. Daarna werd het squadron vanaf RAF Lasham volledig operationeel ingezet, in wat in november 1943 de nieuwe organisatie van de 2nd Allied Tactical Air Force werd, voor operaties in het kader van het Tweede Front (Point Blank) en operaties tegen V-doelen (Cross Bow).
De Netherlands Military Flying School in de Verenigde Staten leverde steeds meer vliegend personeel af, terwijl ook Engelandvaarders en uit Nederlands Indië ontkomen personeel na hun opleiding bij het squadron kwamen, RAF Dunsfold fungeerde in februari 1944, met een sterkte van 18 tot 20 Mitchells, als de basis van 320; de technische dienst werd afzonderlijk georganiseerd als het RAF 6320 Servicing Echelon.
Ter voorbereiding van de invasie werd 320 in tenten gehuisvest en werd een 'battle course' gedaan. Vanaf het eerste uur werd, in verband met de invasie van Normandië (operatie Overlord), overdag in formatie en 's-nachts individueel, steun verleend aan de oprukkende legers.
Dit gebeurde bij Falaise, bij de verdere opmars door West Europa, bij de luchtlandingen bij Arnhem en Nijmegen (operatie Market Garden) en de gevechten om de Wester-Schelde.
B-25 Mitchel bommenwerper
Daar het squadron in juni 1944 elf Mitchells en acht bemanningen verloor (25 man sneuvelden, 5 werden krijgsgevangen en 4 raakten te water) werd het, om op sterkte te blijven, aangevuld met personeel van de Britse en Belgische strijdkrachten en die van het Gemene Best.
Vanaf oktober 1944 werd vanaf MeIsbroek bij Brussel gevlogen tegen doelen in België, Nederland en Duitsland, onder meer tijdens het Ardennenoffensief en bij het oversteken van de Rijn bij Wezel. Eind april 1945 werd het squadron overgeplaatst naar Achmer in West-Duitsland, van waar op 2 mei 1945 de 3252e en tevens laatste oorlogsvlucht van een totaal van 8750 operationele uren met Mitchells werd uitgevoerd.
Van totaal 77 Mitchells gingen er 34 verloren.
In de oorlog kwamen 157 bemanningsleden om. Vier 320'ers kregen de Militaire Willemsorde. Velen verwierven andere Nederlandse en buitenlandse onderscheidingen.
de Haviland DH.98 Mosquito
De Mitchells werden na de bevrijding van Nederland uit dienst gesteld om in Noord-Engeland te worden opgeslagen, waarna het squadron bij de RAF oefende op Mosquito's voor deelname aan de strijd in Het Verre Oosten. Door de snelle capitulatie van Japan veranderden de plannen en werd het squadron in 1946 op de vliegbasis Twenthe tijdelijk uit dienst gesteld.
Geschiedenis squadron 320 na de oorlog
Bij de wederopbouw van Nederland werden in het kader van de marineplannen naast boordvliegtuigen voor Hr.Ms. Karel Doorman ook in Nederland vanaf de wal opererende vliegtuigen nodig geacht; eens te meer toen de Sovjetdreiging zich verder manifesteerde. Daarom kwam op het marinevliegkamp
Valkenburg op 22 maart 1949 het squadron weer in dienst met het originele RAF-nummer 320 om met de oorspronkelijke Mitchells maritieme taken uit te voeren o.a. ook voor de Opsporings- en Reddingsdienst (OSRD).
Lockheed PV-2 Harpoon
In 1951 werd voor de OSRD en ook voor de onderzeebootbestrijding eerst overgegaan op de Lockheed PV-2 Harpoon en in 1954 gevolgd door de Lockheed P2V-5 Neptune beide bekend staand als Maritime Patrol Aircraft (MPA).
Van 1960 tot de komst van de Neptune werd met Grumman Trackers de tijdelijke leemte gevuld. Deze toestellen waren evenals hun beide voorgangers verkregen via het Amerikaanse Mutual Defence Assistance Programme (MDAP). [Na de uit-
dienststelling van squadron 4 (in 1970) werden de Trackers voor hun allerlaatste levensjaren wederom bij squadron 320 ondergebracht.]
In 1962 kwamen de Neptunes P2V-7B in dienst, die in 1960 waren aangekocht voor squadron 321 in Nederlands Nieuw Guinea. Deze werden alle omgebouwd tot SP-2H's, MPA- onderzeebootbestrijders.
Grumman S2 F1 Tracker
Er werd veelvuldig deelgenomen zowel aan nationale, als aan internationale (NAVO) oefeningen, ook vanaf buitenlandse bases. Van 1974 tot 1982 waren 3 Neptunes gestationeerd op Curaçao voor diverse maritieme taken.
Boven SP-2H en onder P2V 7B Neptunes
Bij het einde van het 20-jarige SP-2H-tijdperk in 1982 had squadron 320 een wereldwijde reputatie opgebouwd.
Eind jaren 70 werd, ter vervanging van de Neptunes. tot de aankoop van de Lockheed Orion P-3C (Update Il) besloten. De komst van de Orions, in 1982, betekende een grote ommekeer voor vliegende bemanningen en grondpersoneel. Door de betere bedrijfszekerheid en daardoor de grotere inzetbaarheid
werd effectief en intensief geopereerd.
P3-C Orion
Door deelname aan vele oefeningen waren vliegtuigen met bemanningen en de technische dienst vele malen per jaar van huis. Eén Orion werd permanent op het NAVO-basis Keflavik op IJsland gedetacheerd en viel onder het commando van de US Navy in Norfolk. De belangrijkste taak was het opsporen en
"tracken" van Sovjet nucleaire onderzeeboten. Die taak is ook na het einde van de Koude oorlog in 1990 gebleven, daar Russische oppervlakteschepen en ook onderzeeboten nog altijd actief zijn op zee.
In de loop der tijd zijn er bij gelegenheid wereldwijde vluchten gemaakt zoals naar het Verre Oosten en zelfs naar Australië; ook kwamen de Orions van 320 geregeld op Amerikaanse bases aan de oostkust van de Verenigde Staten.
Vermelding verdient nog dat tijdens de oceaanoversteek van KLu F-16's naar en van Canada een Orion desgevraagd een oogje in het zeil hield. Dat is ook het geval geweest, toen de Douglas DC-2 PH-AJV "Uiver" in de zomer van 1999 over de Oceaan vloog.
De Squadrons 320 en 321 zijn uiteindelijk op 14 januari 2005 op het Marine Vliegkamp Valkenburg op geheven door de verkoop van de Orions.